1869
In 1869 wordt het gemaal gebouwd en worden een ketelhuis met schoorsteen, een stoommachine, twee schepraderen en twee vijzels geïnstalleerd. Voorts staan op het terrein van het gemaal een kolenopslagplaats, een huis voor de machinist en een smederij.
Het gemaal moet de molens in de polder assisteren bij het wegpompen van water uit de polder naar de Zuiderzee. Op zich zijn de 15 molens ten zuiden van Medemblik voldoende om deze taak zelfstandig te vervullen. Ze pompen het water in een molenkolk (een soort vijver) die verbonden is met een machinekolk en van hieruit kan het water de Zuiderzee ingelaten worden. Als het water in de Zuiderzee echter te hoog staat, kunnen de molens het niet meer bolwerken en wordt het gemaal in werking gesteld: de verbinding tussen de molenkolk en machinekolk wordt dan gesloten en de schepraderen van het gemaal brengen het water vanuit de molenkolk naar de Zuiderzee.
De vijzels werken in deze tijd als de schepraderen niet in gebruik zijn (als de molens niet voldoende water kunnen pompen). In deze tijd bestaat het gemaal uit het noordelijk deel van het huidige gebouw, te herkennen aan de vloer met de gele tegels.